Secuur in boeken, slordiger op Twitter. En dat blijft zo

Ik kreeg onlangs een heuse rant over me heen, en daarna nog een toegift in tweet-vorm. Aanleiding was in beide gevallen een kaartje dat ik via Twitter had verspreid. Op het ene stond een vertaling van het woord ‘worst’ in enkele tientallen Europese talen. Daar ging de rant over. Op het andere werden de namen van 27 Amerikaanse staten herleid tot inheemse woorden. De criticus – Christopher Bergmann, een online kennis van me die ik interessant en aardig vind – had de kaartjes (zie onder aan deze poost) gewogen en te licht bevonden. En hij had argumenten.

‘Ten eerste leggen zulke kaarten een onaanvaardbaar verband tussen staat en taal.’

Dat klopt in feite niet helemaal: op de gewraakte kaart vallen de landsgrenzen en de taalgrenzen zeker niet samen. Maar Christophers punt is vooral dat variatie binnen ‘standaardtaal-gebieden’ op een kaart als deze verloren gaat, en dat klopt wel – zo’n taalgebied wordt op het kaartje inderdaad een eenheidsworst. Maar is dat erg? Ik ben óók dol op kaarten die dialectvariatie laten zien, in elke taal die ik ook maar een beetje begrijp. (Zelf noem ik ‘worst’ in mijn streektaal woos, terwijl mijn familie van vaderskant woorsj zegt.) Maar ik vind het net zo goed interessant om te zien hoe een bepaald begrip in allerlei standaardtalen heet. Natuurlijk versimpelt zo’n kaart de werkelijkheid. Dat is nu eenmaal het wezen van kaarten. Ook van dialectkaarten (zie dit artikel van Miet Ooms). Sterker nog: van alle informatie die we tot ons nemen.

Maar Christopher neemt er aanstoot aan. Ik meen daarin een zekere ideologische gedrevenheid te herkennen. Zoiets als: ‘dialecten zijn belangrijk, dialecten dreigen te verdwijnen en alles wat daaraan zou kunnen bijdragen, verdient bestrijding.’ Dat standpunt, en bijgevolg die conclusie, deel ik niet. Hoezeer ik dialecten ook respecteer en waardeer, ik verwacht dat ze steeds verder zullen verwateren en daarmee in feite het loodje leggen. Dat is een licht treurige gedachte, maar ik lig er niet wakker van; hoogstens val ik met een traantje in slaap.

‘Ten tweede suggereren zulke kaarten een valse homogeniteit binnen een taal.’

Er zijn niet alleen (nu nog) vele dialecten, er zijn ook vele soorten worst en die hebben allemaal een naam. Maar ik vermoed sterk dat er op de meeste plaatsen één basiswoord is. Ik bedoel saucijs, saucisse, beuling, merguez, chorizo en salami zijn ook aanduidingen voor ‘worst’, maar ze zijn óf specifieker óf regionaal (net als mijn woos). Ze verdienen een plaats in elke gedegen worststudie, maar niet op een Europees kaartje dat standaardtalen centraal stelt. Het is denkbaar dat er in sommige talen twee gelijkwaardige woorden zijn, zoals in het Nederlands patat en friet gelijkwaardige woorden zijn voor ‘friet’ (of ‘patat’). Het is mogelijk dat de kaartenmaker die gevallen over het hoofd heeft gezien. Dat hangt af van zijn of haar deskundigheid en zorgvuldigheid. Op die kwestie van de bron kom ik nog terug.

‘Er zijn ook talen die niet in één (aaneengesloten) gebied worden gesproken.’

Jiddisch en Romani zijn bekende voorbeelden. Soms staan die twee wel degelijk op zulke kaarten, in dit geval niet. Sommige andere talen heeft de maker wel op die manier verwerkt, zoals Iers en de Berbertalen (als groep).

Ten derde zijn zulke kaarten zelf net worsten: je weet niet waar de ingrediënten vandaan komen. (Christopher gebruikt een andere beeldspraak, die ik niet goed in het Nederlands vertaald krijg; de strekking komt overeen.)

Dat is grotendeels waar: dit soort kaarten is vaak van schimmige herkomst. De makers gaan vaak schuil achter een Reddit-pseudoniem, en al kun je ze misschien bereiken, makkelijk is dat niet. Als ik zulke informatie verspreid, kan het dus zijn dat ik onzin verspreid. Hoe probeer ik dat te voorkomen? Niet alleen in het geval van kaartjes trouwens, maar in het algemeen?

Op die vraag is niet één antwoord. Zo maakt het uit in welke vorm ik de informatie wil verspreiden; daarover straks meer. Het maakt ook uit hoe gevoelig de informatie is, hoe controversieel het onderwerp: hoe sterker dat het geval is, des te terughoudender en zorgvuldiger ben ik met het verspreiden ervan (of van mijn eigen mening). De beide kaartjes waar het nu over gaat, heb ik niet als explosief materiaal ingeschat. Maar dat kan natuurlijk voor iedereen anders liggen, zeker voor iemand die uitgesproken opvattingen over het onderwerp van de kaart erop nahoudt.

Een ander belangrijk onderscheid is aan welke bron ik het materiaal ontleen. Ik zal eerder iets doorgeven als de bron een reputatie van gedegenheid of neutraliteit heeft – denk aan wetenschappers (voor zover het hun eigen vakterrein betreft) en een aantal media die ik hoog aansla, en dan zeker de wetenschapsjournalisten die daar werken. Het ‘worstkaartje’ ontleende ik aan de Duits-Australische demograaf, columnist en (niet-academische) onderzoeker Simon Kuestenmacher, die op Twitter een gestage stroom van kaarten en andere grafische informatie verspreidt. Ik heb eerder gemerkt dat die stroom van wisselende kwaliteit is: hij schift niet echt, maar is vooral een onkritisch doorgeefluik. Daar heb ik in zoverre rekening mee gehouden dat ik heb gekeken of de woorden in de mij bekende Europese talen klopten en of ik geen overduidelijke fouten zag.

(Even een detailpuntje tussendoor: Christopher kritiseert ook het feit dat het Armeense woord eršik in Latijnse letters staat weergegeven. Daar draaft hij in mijn ogen door. Wie het Armeense woord in Armeense letters wil lezen, kent al Armeens, of is het aan het leren. Zo iemand kent dus zelfs het woord voor ‘worst’ al, of is op zijn minst gemotiveerd om het op te zoeken. Transliteratie, zoals hier heeft plaatsgevonden, is een oude, eerbiedwaardige en onmisbare praktijk. Of de transliteratie correct is uitgevoerd, kan ik niet beoordelen.)

Dan het tweede kaartje, met de inheemse wortels van Amerikaanse staatsnamen. Daar was Christophers kritiek dat het onbetrouwbaar is: de etymologieën worden hier met stelligheid gepresenteerd, terwijl ze in feite verre van zeker zijn. Dat is ongetwijfeld waar. Ook kaartjes met de etymologieën van Nederlandse of Europese plaatsen geven hun informatie vaak veel te parmantig. Ik neem mezelf een beetje kwalijk dat ik dat niet erbij heb gezet, dus ik ben het hier met Christopher tot op zekere hoogte eens. Het verrassende en interessante van het kaartje vond ik overigens niet zozeer de details van de etymologieën, als wel datgene wat Simon Kuestenmacher er ook bij had geschreven: het feit, of eigenlijk de bewering, dat ongeveer de helft van de vijftig namen van inheemse oorsprong is. Ik vermoed overigens sterk dat die bewering de toets der kritiek kan doorstaan.

Terug naar een punt dat ik hierboven al noemde: het maakt voor mijn zorgvuldigheid veel verschil in welke vorm ik informatie ga verspreiden. Voor mijn boeken, lezingen en journalistieke artikelen leg ik de lat het hoogst. Wat ik daar beweer, check ik naar beste vermogen. Vervolgens attenderen proeflezers en eindredacteurs me op vergissingen en omissies. Zelfs dan zien we met zijn allen fouten over het hoofd. Gelukkig, of helaas, zie ik ook in andermans boeken en artikelen, zelfs van gerenommeerde schrijvers, geregeld onjuistheden, zéker als ze het hebben over onderwerpen waar ik meer van weet dan zij. Mensen nu eenmaal fouten.

Minder nauwkeurig ben ik in interviews en in Q&A’s na lezingen, simpelweg omdat het dan moeilijk of onmogelijk is om zaken op te zoeken. Als ik aan dingen twijfel, hou ik ze voor me of ik moffel er een clausule tussen als ‘ik meen’ of ‘als ik me niet vergis’. Iets soortgelijks geldt voor mijn blogs: die zijn te vergelijken met kladversies van artikelen, en al gooi ik er niet met de pet naar, er zal zeker meer op aan te merken zijn. Trouwens, die aanmerkingen kríjg je als blogger ook, in de commentaren of via sociale media. Goede zaak.

Op het laagste niveau van zorgvuldigheid staan de sociale media, in mijn geval Twitter en Facebook. Ook als ik daar actief ben, schakel ik mijn gezonde verstand en kritisch vermogen zeker niet uit. Maar wat ik op Twitter doe, en wat bijna iedereen op Twitter doet, lijkt minder op publiceren en meer op praten. En dus glipt er, net als in mijn normale praten, met enige regelmaat iets tussendoor wat met de wijsheid van vijf minuten later niet op die manier had gemoeten. Zoals bij die kaart van de VS: daar had ik op zijn minst een disclaimer bij moeten zetten. En dan zijn er nog gevallen waarin ik wel degelijk de juistheid check, constateer dat het grotendeels klopt en het berichtje dan doorplaats: het is niet perfect, maar goed genoeg.

Kortom, ik ben op sociale media snel, niet enorm veeleisend en soms te slordig – zoals vrijwel iedereen. Sociale media lijken wat dat betreft op massamedia, maar dan in het kwadraat. Die situatie heeft flinke nadelen. Daar staat tegenover dat we dat ook (kunnen en horen te) wéten. Willen we door het medialandschap navigeren zonder al te zeer te zeer te verdwalen, dan kunnen we niet zonder een flinke dosis mediawijsheid. (Dat aardig wat mensen wél verdwalen, zien we ook elke dag om ons heen.) Dat betekent onder meer dat je aan getwitterde woorden en plaatjes minder betrouwbaarheid toedicht dan aan NRC, the Guardian of de Süddeutsche Zeitung, aan die kwaliteitskranten minder dan aan een wetenschappelijk artikel en zelfs aan dat wetenschappelijk stuk lang geen volledige betrouwbaarheid, want ook dat behelst maar voorlopige inzichten van feilbare mensen.

Daarom mag ik mezelf weliswaar lichtjes verwijten dat ik geen relativerende opmerking bij dat Amerikaanse kaartje heb geplaatst, maar ik mag tegelijkertijd van de lezer verwachten dat hij of zij het kaartje (en mij als twitteraar) niet beschouwt als de beste aller bronnen. Uiteraard suggereer ik niet dat Christopher die fout wel maakte; integendeel, hij ging het juist checken. De fout die hij maakt, als je het een fout mag noemen, is dat hij verwacht dat informatie op sociale media even juist en zorgvuldig gemodereerd is als in andere bronnen. Waarschijnlijk doet hij dat zelf, en dat maakt zijn tweets dan tot een uitstekende informatiebron. Ik ben op Twitter minder consciëntieus.

En nog iets over dat kaartje met die inheems-Amerikaanse namen. Ik denk eerlijk gezegd dat de meeste lezers geen enkel detail, juist of onjuist, bijblijft van die 27 etymologieën. Wat ze vooral zullen onthouden, is ‘hé, veel van die namen zijn indiaans.’ Dat is een leuk weetje, en misschien zelfs een beetje nuttig.

Kortom, in Christophers kritiek op het Europees kaartje kan ik me niet echt vinden, al kan ik me die voorstellen vanuit zijn (door mij vermoede) gedrevenheid. In die op het Amerikaanse kaartje kan ik inhoudelijk gezien wat beter meegaan. Maar ook daar zeg ik erbij: hé – het is Twitter maar!

Dit bericht werd geplaatst in zonder categorie en getagged met , , . Maak dit favoriet permalink.

5 reacties op Secuur in boeken, slordiger op Twitter. En dat blijft zo

  1. rdejonge62 zegt:

    Beste mijnheer Dorren,

    Ik heb mij in mijn daverend taalenthousiasme op te veel sites geabonneerd.

    Ik wil opnieuw beginnen en alle abonnementen beëindigen.

    Bij u werkt echter de knop: “Abonnement opzeggen” niet (bij mij).

    De vraag is dus of dat aan de website ligt (of aan mijn instellingen)

    Zou u de website na willen kijken?

    Vriendelijke groet en bedankt voor alles tot zover.

    Rob de Jonge

    Like

  2. WebredMiet zegt:

    Ik volg je in je antwoord. Ik als kaartenmaker ben door die ‘rant’ eraan herinnerd dat ik eraan moet denken om op mijn eigen kaarten op zijn minst de bron van de gegevens te vermelden, en als het er al is, een link naar het artikel met extra uitleg.
    Maar ik ken ook de grenzen van de edele kunst van het kaarten maken. Om te beginnen ben je afhankelijk van je gegevens en die zijn nooit compleet. Mijn eigen kaarten zijn gebaseerd op de antwoorden van gemiddeld 1000-1500 mensen. Dat is niet slecht, maar het is natuurlijk een fractie van alle Nederlandstaligen in België en Nederland. Genoeg om een algemeen beeld te scheppen (wat de bedoeling is), maar niet als je gaat inzoomen op een bepaalde plaats (wat sommige mensen doen). Hoe groter je gebied, hoe grofmaziger je net en hoe groter de kans dat je bepaalde gegevens gewoon niet hebt. Dan heb je de keuze: ermee leven (en daar af en toe op wijzen) of geen kaarten maken.
    De tweede grens is de leesbaarheid van de kaart: hoe meer variatie je opneemt, hoe moeilijker het wordt om die zodanig te presenteren dat het geen chaotische kakofonie wordt. Daarom begrijp ik heel goed dat die Europese worst-kaart over de standaardtalen gaat en niet de regionale variatie meeneemt. Om dat goed te doen, moet je op de verschillende landen en/of regio’s inzoomen. En natuurlijk voldoende gegevens hebben, anders lukt het hoe dan ook niet.
    Jij focust je in je antwoord op de overwegingen die je maakt als je zulke dingen verspreidt, met name het medium. Ik maak ook overwegingen als ik een kaart maak: voor welk medium is het bedoeld (op Twitter zal ik al eens een eerste versie durven posten, in een artikel komt alleen een definitieve, afgewerkte kaart terecht), wil ik prikkelen of een artikel onderbouwen met een beeld, hoeveel variatie wil ik opnemen (met symbolen kan ik meer laten zien dan met vlakken, maar dat is niet altijd nodig of aangewezen), voor wie is de kaart bedoeld (linguïsten of een breed publiek) enz.
    Ik krijg bijgevolg op bijna elke kaart commentaar: waarom staat x er niet op, hoe komt dat symbool daar, waarom heb je voor dat symbool gekozen, mijn uitspraakvariant staat er niet op enz. Meer dan eens met de conclusie ‘dus de kaart klopt niet.’ Dat is de frustratie van elke kaartenmaker, denk ik: dat er altijd mensen zijn die iets op een kaart aan te merken hebben, dat die argumenten op zich steek houden, maar dat er nu eenmaal keuzes gemaakt moeten worden.
    Blijf jij maar gewoon kaarten delen. Ze prikkelen in ieder geval de kritische medemens om te gaan kijken of ze echt wel kloppen, en dat is ook al een mooi resultaat.

    Like

  3. Klaas zegt:

    “Mensen nu eenmaal fouten.” – leuk zelf-refererend zinnetje. Niks meer aan doen.

    Geliked door 2 people

Plaats een reactie