Een veelbetekenende stilte

9047754248_8e3519e164_m

Gebarentolk in actie.
(Foto: Elvert Barnes)

Toen ik mijn vrienden vertelde dat ik aan een gebarentaalcursus was begonnen, leverde dat twee soorten verrassende reacties op. Ten eerste legden ze veel meer belangstelling aan de dag dan toen ik Deens, Spaans, Russisch, Noors, Roemeens en Tsjechisch leerde. (Nee, ik spreek die talen niet. Ja, mijn vrienden krijgen heel wat te verstouwen.) Gebarentalen blijken veel nieuwsgierigheid los te maken.
En ten tweede: al omvat mijn vriendenkring nogal wat doctorandussen en een enkele doctor, toch moest ik over gebarentaal nogal wat schrijnend slecht geïnformeerde opmerkingen aanhoren. Hoeveel zendingswerk er sinds begin jaren tachtig ook verricht is door wetenschappers en pleitbezorgers van gebarentaal, veel van de oude misverstanden zijn de wereld nog niet uit.
Daarom heb ik mezelf met dit stuk een helder doel gesteld, en daarbij een heldere vorm gekozen: ik som zeven gangbare, maar onjuiste veronderstellingen op en zet die één voor één recht.

1. ‘Gebarentaal is een wereldtaal’

Was het maar waar. Mijn cursus was een beginnersleergang in Nederlandse Gebarentaal (NGT). Zou ik mijn gebrekkige NGT loslaten op Britse gebaarders, dan zullen die grote moeite hebben mij te begrijpen, want hun eerste taal is BSL (British Sign Language), en die is zelfs niet verwant aan NGT. Nu is het wel zo dat twee mensen die elk een andere gebarentaal vloeiend beheersen gemakkelijker over dat verschil heen kunnen communiceren dan twee mensen die elk een andere taal spreken. Wie vloeiend een taal gebaart, kan ook goed improviseren met gesticuleren. Zolang de twee gebaarders het over concrete dingen willen hebben, zullen ze elkaar wel snappen. Maar komt het gesprek op abstractere zaken, pakweg de noodzaak om de financiële sector te reguleren, dan staan ook zij met de mond vol tanden – of liever gezegd, met lege handen.
Maar waarom is er dan toch geen wereldgebarentaal? Dan zou toch veel praktischer zijn? Zonder meer. Net zoals het praktischer zou zijn als de hele wereld Engels zou spreken, of Esperanto, of waarom eigenlijk geen Nederlands. Alleen, zowel gesproken als gebaarde talen zijn historisch gezien ontstaan in gemeenschappen waar men onderling wilde communiceren, met elkaar dus, niet met alle volkeren der aarde. En als welke gemeenschap dan ook eenmaal een eigen taal heeft, zie ze daar dan nog maar eens van af te krijgen. Taalverschuiving komt wel voor (denk aan Brussel), maar alleen onder uitzonderlijke omstandigheden.

2. ‘Dan is de Engelse gebarentaal zeker de wereldtaal voor doven’

Er bestaat geen Engelse gebarentaal. De Britse Gebarentaal (BSL dus) is met meer dan 30.000 sprekers een middelgrote. Vergelijk dat eens met IPSL, met zijn miljoenen sprekers in India en Pakistan. Als er al een dominante gebarentaal bestaat, dan is dat de Amerikaanse (ASL). Door een historische toevalligheid is die niet verwant aan de Britse, maar eerder aan de Franse (LSF, Langue des Signes Française). De families van gebarentalen zijn namelijk geenszins het spiegelbeeld van de families zoals we die bij de gesproken talen kennen – Germaans, Romaans, Slavisch, enzovoort. Gebarentaalfamilies bestaan wel, maar hun samenstelling is anders, doordat de doveninstituten waar ze ontstonden beïnvloed werden door methodes en gebaren uit andere landen, niet per se buurlanden. Eén familie omvat de gebarentaal van Zweden, Finland en Portugal, terwijl de LSF van de Fransen aan de wieg heeft gestaan van ASL, NGT, de Ierse ISL, en andere meer. De naaste verwanten van het BSL zijn Auslan (Australië) en NZSL (Nieuw-Zeeland) – zo na zelfs dat ze vaak als dialecten van het BSL worden beschouwd.

 3. ‘Een gebarentaal kan alleen eenvoudige mededelingen overbrengen’

Misschien wel de meest overtuigende weerlegging van dit verrassend wijdverbreide idee is het feit dat er sinds anderhalve eeuw een gebarentalige universiteit bestaat, de Gallaudet in Washington. Alle vakken, van scheikunde en wiskunde tot wijsbegeerte en geschiedenis, worden er gedoceerd en bediscussieerd in ASL. Dat wil niet zeggen dat elke ASL-gebruiker de gebaren voor kwik(II)chloride en existentialisme kent, net zomin als elke Nederlandstalige weet wat die termen betekenen. Het betekent evenmin dat elke gebarentaal een vast gebaar heeft voor die begrippen, net zomin als alle talen van de wereld dat hebben – in het Klassieke Latijn en in de meeste talen van Papoea-Nieuw-Guinea ontbreken ze beslist. Maar net zoals elke gesproken taal zijn eigen woordenschat kan en zal ontwikkelen om in de behoeften van zijn sprekers te voorzien, zo kan en zal ook elke gebarentaal dat doen.
En voor wie nu denkt dat dat onmogelijk is omdat de gebaren op zeker moment opraken, is dit een aardige vraag: zouden onze tong, lippen en strottehoofd echt meer verschillende houdingen en bewegingen in huis hebben dan onze armen, vingers en gezicht? Eerder omgekeerd, zou ik denken.

4. ‘Gebarentaal bestaat uit het spellen van woorden’

Hier zit een kern van waarheid in: de meeste gebarentalen beschikken over een zogeheten vinger- of handalfabet, waarmee woorden uit de gesproken taal gespeld kunnen worden. Maar dat hulpmiddel wordt uitsluitend gebruikt voor namen en andere begrippen waarvoor gesprekspartners geen gebaar tot hun beschikking hebben. Als ze dezelfde naam of hetzelfde begrip meermalen nodig hebben, zullen ze een gelegenheidsgebaar bedenken en daarna zo nodig uitzoeken of er ook al een standaardgebaar bestaat. Ook deze alfabetten voor vingerspelling zijn niet wereldwijd geldig, al bestaat er wel vrij veel overeenkomst tussen. Een uitzondering is BSL, dat elke letter met twee handen vormt en niet met één, zoals elders gebruikelijk is.

 5. ‘Een gebarentaal weerspiegelt gesproken taal’

Gebarentalen ontstaan onder doven, en waarom zouden die zich baseren op een taal waar ze zelf maar moeilijk toegang toe hebben? Dat hebben ze dan ook niet gedaan. Dat is bijvoorbeeld te merken aan de zinsbouw, die heel anders is (zie misvatting 6). Een ander verschil is dat veel begrippen waarvoor het Nederlands één woord heeft, zoals ‘klein’ of ‘geven’, in NGT op uiteenlopende manieren weergegeven wordt, afhankelijk van onder meer de vorm van het betrokken voorwerp.
Anderzijds, gebarentalen bestaan ook weer niet in volledige afzondering van de gesproken talen om hen heen. Om te beginnen oefenen die enige invloed uit op hun gebarenschat. Veel samenstellingen (appelsap, levensverzekering, zelfs het gebaar voor ‘gebarentaal’) volgen hetzelfde patroon als in de gesproken taal. Verder wordt een deel van de gebaren vergezeld door mondbewegingen die vaak, maar niet altijd, het overeenkomstige gesproken woord geluidloos nabootsen. Sommige gebaren hebben zelfs een andere betekenis al naargelang de mondbeweging waarmee ze gepaard gaan.
Verwarrend genoeg bestáán er wel gebarensystemen die gesproken talen weerspiegelen. Manually Coded English (MCE) doet dat bijvoorbeeld. Een iets ander geval is Nederlands met Gebaren (NmG), een combinatie van gesproken Nederlands en vaste gebaren ter verduidelijking. MCE en NmG zijn geen natuurlijke talen, maar bewust ontwikkelde hulpmiddelen voor de communicatie tussen horenden en doven.

 6. ‘Gebarentalen hebben geen grammatica’

Toen ik klein was, vertelde mijn moeder me dat ‘Engels geen grammatica heeft’. Ze bedoelde (weet ik nu) dat de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden in die taal, anders dan in het Frans en Duits, nauwelijks vervoegings- en verbuigingsuitgangen krijgen. En het klopt dat gebaren eveneens nauwelijks ‘uitgangen’ krijgen – ik heb eerlijk gezegd wat moeite om me een ‘gebarenuitgang’ voor te stellen. Maar een grammatica hebben al die talen natuurlijk wel: het Engels net zo goed als de gebarentalen.
Gebarentalen kunnen, net als hun gesproken collega’s, gebruikmaken van woordvolgorde om de rol van elk woord in een zin te verhelderen. In het Nederlands heeft ‘de schaar ligt op het boek’ een andere betekenis dan ‘het boek ligt op de schaar’. In NGT zou de eerste zin worden weergegeven met de gebarenvolgorde boek – schaar – op, de tweede als schaar – boek – op. Anders dan je zou verwachten, waarschijnlijk, maar wel consequent.
Naast woordvolgorde hebben gebarentalen een dimensie tot hun beschikking die gesproken talen missen, of eigenlijk zelfs drie: breedte, hoogte en diepte, oftewel ruimte. De gebarengrammatica maakt daar volop gebruik van. ‘Vragen’, bijvoorbeeld, wordt altijd met hetzelfde handgebaar uitgedrukt, maar daarnaast is de beweging van de hand betekenisvol. Bij ‘ik vraag jou iets’ gaat de hand van de spreker richting gesprekspartner; de omgekeerde beweging heeft de omgekeerde betekenis.

 7. ‘Gebaren beelden hun betekenis uit’

Het gebaar voor ‘appel’ ziet eruit als bijten in een appel en bij ‘koffie’ worden duidelijk de bonen gemalen (althans voor wie zich handmolens kan herinneren). Dat zijn dus ‘iconische’ gebaren, de visuele tegenhangers van gesproken woorden als koekoek en klappen, die de klank nabootsen van datgene wat ze betekenen. In gebarentalen komen zulke iconische woorden veel meer voor dan in gesproken talen, soms overduidelijk, soms een beetje verstopt. Dat is niet zo vreemd, want met gebaren kun je veel meer voorwerpen en handelingen uitbeelden dan met klanken. Maar toch, hoe vindingrijk en soms ook geestig de ‘bedenkers’ van gebarentalen ook zijn geweest, er blijven duizenden begrippen over waarvoor zelfs zij geen iconisch gebaar konden verzinnen – hoe kun je met je handen ‘organisatie’, ‘appartement of ‘primula’ uitbeelden? Kortom, al zijn gebarentalen inderdaad iconischer van aard dan gesproken talen, de meeste gebaren zien er net zo willekeurig uit als gesproken woorden klinken.

 Er bestaan wel meer misvattingen dan deze zeven: ‘in gebarentaal kun je niet schreeuwen of fluisteren’, ‘gebarentalen hebben geen dialecten en geen straattaal, laat staan poëzie’, ‘gebarentalen kun je niet schrijven’ … Allemaal onjuist. Zijn er dan geen grenzen aan gebarentalen vermogen? Toch wel, een paar. Gebaren in het donker is lastig (net als praten in een drukke kroeg). Gebaren aan het stuur is af te raden. Maar afgezien daarvan hebben gebaarders eigenlijk maar één probleem op communicatiegebied: de maatschappij waarin ze leven spreekt een andere taal. Als we allemaal doof waren, zouden we allemaal gebaren, en we zouden niet slechter af zijn.

Later op de dag heb ik nóg een blogje over gebarentaal geplaatst.

Dit stuk heb ik oorspronkelijk geschreven voor ‘Lingo’, de Engelstalige bewerking van mijn boek ‘Taaltoerisme‘. Dank aan Richard Bank voor commentaar op een eerdere versie. Mijn eerdere blogposts over Nederlandse Gebarentaal staan hier.

Dit bericht werd geplaatst in Nederlandse Gebarentaal, vreemde talen en getagged met , , . Maak dit favoriet permalink.

9 reacties op Een veelbetekenende stilte

  1. Cor Toonen zegt:

    Hlder en overtuigend, zeer bruikbaar om te delen met andere ‘onwetende ‘ denkers ! 🙂

    Like

  2. Gardy van Gils zegt:

    Ik heb genoten van jouw blog. Je geeft een heldere inkijk in de soms kromme gedachtenspinsels van horenden. Voor mij, als docent Dovenstudies aan IGTD, Hogeschool Utrecht, vind ik dit erg dan ook erg vermakelijk.

    Like

  3. Wouter zegt:

    “Als er nooit een ander gebaar tussen kan”: volgens mij niet. Voorbeeld, “taberu” is eten, en het verleden tijd is “tabeta”. Je gebaart het gebaar voor “eten” tijdens “tabe”, en dat voor “beëindigen” wordt gedaan op het moment van de laatste “ta”. De potentialis is “tabereru”, en het gebaar voor “kunnen” wordt gedaan tijdens de “reru”. Dus in dit geval kunnen ze gezien worden als uitgangen.

    Daarentegen is het wel zo dat ze niet altijd gebruikt worden: “tabeta koto ga aru” is “wel eens gegeten”, maar je gebaart het als: eten – ervaring – zijn-existentieel. Het verleden tijd vorm wordt hier geïmpliceerd.

    Misschien moet ik een Japanse gebarentaal-linguist vragen 🙂

    Like

    • Gaston zegt:

      Moet ik hieruit afleiden dat de ‘mouthing’ bij de Japanse Gebarentaal zelfs gesproken uitgangen van het Japans omvat? Bij NGT ben ik tot dusverre alleen woordstammen tegengekomen, en ook geregeld een mondgebaar dat nietop het Nederlands lijkt, of helemaal géén mondgebaar. Mondgebaren voor Nederlandse uitgangen (vervoegingen, verbuigingen) ken ik niet.

      Like

  4. Wouter zegt:

    Geweldige artikel! Ik heb hem in het Engels vertaald om hem ook met mijn Engels-talige vriendenkring te kunnen delen.
    Tijdens het vertalen heb ik ook even over “gebarenuitgang” gedacht. Ik kan me er eigenlijk geen een voorstellen bij het NGT. Als je het verleden tijd wilt uitdrukken in NGT, zou je een temporeel bijwoord gebruiken, veel mensen doen “vroeger” of “voorheen”. Het voltooid verleden tijd maakt gebruik van “hebben” en dat is weer een gebaar op zich.
    Maar in het Japanse gebarentaal, de JSL, komen gebarenuitgangen wél voor. Het verleden tijd wordt uitgedrukt door na het werkwoordsgebaar het gebaar voor “beëindigen” te gebruiken. Daarnaast kent het Japans ook een potentialis vorm van het werkwoord, en dat wordt gebaard door na het hoofdwerkwoord het gebaar voor “kunnen” te doen. Ik zou deze als “gebarenuitgangen” zien.

    Like

    • Gaston zegt:

      Dank je, en interessant. Tja, zijn dat uitgangen? Zo kun je ze zien. Maar ik zou ze eerder ‘analytisch’ opvatten, als kleine losse woordjes. Anderzijds, als er nooit een ander gebaar tussen kan, is jouw interpretatie misschien wel beter te verdedigen.

      Like

  5. TS zegt:

    Taalverschuiving “alleen onder uitzonderlijke omstandigheden”? Er zijn aanwijzingen dat de z.g. “Grote Volksverhuizing” in de laat-antieke/vroeg-middeleeuwse tijd voornamelijk een kwestie was van taalverschuiving, en niet van massale immigratie. Lees bijvoorbeeld Peter Heather hierover.

    Like

    • Gaston zegt:

      Zeker, dat kan. Ik was Heathers ‘Empires and Barbarians’ eerder dit jaar aan het lezen, totdat ik onderbroken werd; ik hoop er deze zomer mee verder te gaan. Mijn indruk is voorlopig dat hij genuanceerd is: de ene volksverhuizing is echt groot, de andere is meer een veroverings- of plundertocht. Ook over de introductie van Indo-Europese talen in Europa is dat debat uitgebreid gevoerd, en het idee dat de Indo-Europeanen hun talige voorgangers zouden hebben weggevaagd, heeft geloof ik weinig aanhang meer.
      Alleen, hoe vaak gebeuren zulke dingen? Eén keer in vele generaties, zou ik zeggen. Dan lijkt ‘uitzonderlijk’ me toch wel een verdedigbare term.

      Like

Plaats een reactie