Alle goede voornemens ten spijt is het toch weer gebeurd: ik heb een nieuwe taal opgelopen. Terwijl ik eigenlijk nog herstellende was van de vorige.
Die vorige, dat was Vietnamees. Daar had ik me, bij wijze van research voor mijn boek Babel, 2½ jaar lang aan blootgesteld. De ervaring was boeiend, leerzaam en in allerlei opzichten verrijkend, maar de taal onder de knie krijgen? Ho maar. Peuterboeken met veel plaatjes kon ik nog net aan. Maar wat ik uiteindelijk aan gesprekjes kon voeren, mocht geen naam hebben, en zeker niet de naam ‘Vietnamees’. Afgelopen voorjaar wist ik ervan af te komen.
Een half jaar later, eind november, verbleef ik op uitnodiging van mijn Poolse uitgever een week in Warschau en Krakau. Ik vond het er mooi, ik had het erg naar mijn zin met de mensen van de uitgeverij en hun vrienden, en ik ontdekte hoe dichtbij ze eigenlijk wonen: als ik om zeven uur ’s morgens naar Amersfoort Centraal loop, kan ik diezelfde avond nog op Warszawa Centralna of Kraków Główny uitstappen. Zo veel bekoringen verzwakten mijn weerstand, en ik werd toch weer door het studievirus geveld.
Nou staat het Pools bekend als een (voor West-Europeanen) moeilijke taal. Niet zonder reden: het heeft zeven naamvallen, drie woordgeslachten en veel onregelmatigheid in zijn werkwoorden, de woordenschat is grotendeels Slavisch en het onderscheidt twaalf verschillende sisserige klanken die in totaal op zestien manier gespeld worden (in de naam van de stad Szczecin zitten er drie). Ik vind het dan ook enigszins verbijsterend te constateren dat ik na amper zes weken in het Pools al verder ben dan ik in het Vietnamees ooit ben gekomen.
Hoe kan dat? Simpel: het is te danken aan een flinke gedeelde boedel. Het Pools heeft zowel zijn oudste oorsprong als vele eeuwen geschiedenis gemeen met alle andere talen waarin ik redelijk thuis ben. Die oorsprong is Indo-Europees; daarover zo meer. En de eeuwenlange geschiedenis is Europees tout court.
Indo-Europese talen hebben sowieso veel basiswoorden met elkaar gemeen. Je ziet aan het Poolse nos misschien niet dat het ‘neus’ betekent, maar je kunt het wel makkelijker onthouden dan het Vietnamese woord daarvoor: mũi. Idem met oko ‘oog’, dwa ‘twee’, mi ‘me’, siostra ‘zuster’, mleko ‘melk’, jabłko ‘appel’, nię ‘niet’, noc ‘nacht’, móc ‘(ver)mogen’, nowy ‘nieuw’, mysz ‘muis’,enzovoort. Andere Poolse woorden lijken meer op hun Romaanse tegenhangers: jest ‘is’, Frans est; dom ‘huis’, Latijn domus; morze ‘zee’, Latijn mare (en Nederlands meer), twoja, nasza en wasza ‘jouw’, ‘ons’ en ‘jullie’, Latijn tua, nostra en vestra, pieszo ‘te voet’, Frans à pied, sen ‘slaap’, Spaans sueño, gospoda ‘herberg’, Latijn hospitium. En ga zo maar door.
Misschien nog wel belangrijker is dat veel Poolse woorden hetzelfde in elkaar steken als hun Germaanse en Romaanse evenknieën. Voorvoegsels als wy-, w(e)-, prze– en andere hebben soortgelijke functies als onze voorvoegsels uit-, in- en door- of de Latijnse in-, ex-, en per-. Niet zelden worden ze ook precies hetzelfde gebruikt: als je weet dat een wyjście een ‘uitgang’ is, kun je voorspellen dat een wejście een ‘ingang’ is en przejście een ‘overgang’ of ‘doorgang’. Zulke voorspellingen komen niet altijd uit, maar wel vaak genoeg om nuttig te zijn.
Nog een voorbeeld van overeenkomstige structuren: als język ‘taal’ en znawstwo ‘kennis’ betekent, dan is językoznawstwo niet meer moeilijk te vertalen: taalkunde. Waarbij znawstwo bovendien keurig van het werkwoord znać voor ‘kennen’ is afgeleid, met een frequent achtervoegsel -stwo . Mijn god, wat zou ik in het Vietnamees dankbaar zijn geweest voor zo veel parallellen!
Ten tweede is ook de Poolse grammatica Indo-Europees tot in het merg. Neem die beruchte naamvallen: het hele Latijnse rijtje tref je op een na ook weer in het Pools aan, inclusief de enigszins marginale vocatief. De uitzondering is de vijfde (ablatief), wiens rol in het Pools verdeeld is over de vijfde (hier ‘instrumentalis’ geheten) en zesde (locatief). Er zijn zelfs vormovereenkomsten te vinden tussen de twee: zo hebben in beide talen onzijdige woorden altijd dezelfde vorm in de eerste en vierde naamval, en in het meervoud eindigt die vorm op -a. En net zoals in het Latijn soms de stam verandert, gebeurt dat in het Pools ook: dens – dentis, ząb – zęba (‘tand’, ‘des tands’). Verschillend ontstaan, maar toch.
Ook de werkwoorden zijn duidelijk in dezelfde matrijs gegoten. Neem de vervoeging voor de tegenwoordige tijd. Die heeft de volgende uitgangen (waarbij ik de vaste klinker heb weggelaten):
De verleden tijd laat eveneens iets opmerkelijk vertrouwds zien: daar hangt de werkwoordsvorm mede af van het geslacht en het getal van het onderwerp. Het Nederlands doet dat niet, maar onder meer het Frans wel, in de passé composé: mannelijk enkelvoud il est venu versus vrouwelijk meervoud elles sont venues. Niet makkelijk misschien voor Nederlandstaligen, maar de meesten van ons hebben het ooit op zijn minst voor een proefwerk moeten weten. Het zit vast nog ergens.
En dan zijn er de dingen die wij als Indo-Europeanen heel vanzelfsprekend vinden, maar die in feite typische familietrekjes zijn, of in ieder geval verre van universeel. Dat de werkwoordsvorm wordt bepaald door het onderwerp, bijvoorbeeld, en dus nooit door het lijdend voorwerp. Dat zelfstandige naamwoorden een enkelvoud en een meervoud hebben, en dat we dat meervoud tamelijk dwangmatig gebruiken als we het over meer dan één van iets hebben. De trappen van vergelijking: die werken in het Pools net zo als in het Nederlands. De persoonlijke voornaamwoorden: die zijn in het Pools weliswaar ingewikkelder dan bij ons, maar op een vertrouwde, Duitserige manier, en niet op de Vietnamese manier, met handenvol varianten voor ‘ik’ en ‘jij’, al naargelang de relatie tussen jou en mij. Het Pools deelt zelfs ook de typisch Indo-Europese obsessie met het wederkerend voornaamwoord: ‘zich vermaken’ is bawić się, net zoals het enjoy oneself, s’amuser en divertirse is.
Natuurlijk, er zijn ook verschillen. Onaangename verrassingen, struikelblokken van het type ‘was dat nou echt nodig?’ Dat is nu eenmaal wat vreemde talen vreemd maakt – misschien zelfs wat ze tot talen maakt. Maar de surprise, het heerlijke geschenk, de onverwachte meevaller, is dat Pools leren voelt als thuiskomen. Terug bij de eigen familie. Lekker knus onder Indo-Europeanen.
En ook: terug in de eigen buurt. In Europa dus, waar we elkaars manieren van spreken en schrijven al eeuwenlang indringend beïnvloeden. Maar daarover een volgende keer.