Wielrenwereld, schreef ik. Nee nee, zag ik, da’s niet mooi, misschien zelfs niet juist. Maar wat dan wel? O ja: wielerwereld natuurlijk. Wielerwereld, wielersport, wielerploeg. Zo zeg je dat.
Maar waarom eigenlijk? En waar komt dat vandaan?
De wegen der etymologie zijn vaak kronkelig, soms ondoorgrondelijk; da’s juist hun charme. Maar de wielersport als verschijnsel is pas anderhalve eeuw oud (exact: uit 1868), dus het woord wielerwereld zal nog wel iets jonger zijn, en jonge woorden zijn doorgaans etymologisch doorzichtig. Of nee, dat neem ik terug, want zelfs van fiets kennen we de etymologie nog steeds niet. Ik kan beter zeggen: jonge sámenstellingen, die zijn meestal doorzichtig. Blokkeerfries, appongeluk, treitervlogger, sjoemelsoftware en dagobertducktaks, de vijf jongste ‘woorden van het jaar’, zijn stuk voor stuk doorzichtig – tot vermoeiens toe zelfs. Maar voor de samenstelling wielerwereld geldt dat niet, althans niet helemaal. Wereld, ja, dat deel is helder. Iets met een wiel, da’s ook duidelijk. Maar wat doet die r daar?
Ik had er nog nooit bewust over nagedacht, maar onbewust heb ik het woord geloof ik altijd op één hoop gegooid met kinderbijslag, kalverliefde, eierboer en raderwerk. Met samenstellingen dus waarvan het eerste lid ooit een meervoud op -er had, en tegenwoordig op -eren: kinderen, kalveren, eieren, raderen. Dat laatste betekent bovendien ongeveer hetzelfde als wiel; in het Duits en Limburgs is Rad/raad zelfs het normale woord voor ‘wiel’. Dus wielerwereld zou dan wel zijn ontstaan uit een meervoud wieleren.
Maar bestáát dat dan?
Nee. Althans, het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) geeft uitsluitend het doodgewone meervoud wielen. Je hebt natuurlijk wel de een-, twee- en driewieler, maar de -er daarin is geen meervoudsuitgang; ze zitten net zo in elkaar als driemaster, tientonner en duizendklapper: telwoord, enkelvoudig zelfstandig naamwoord en dan dat achtervoegsel.
Of is wielerwereld net zo’n woord als knipperlicht, schaterlach en stuiterbal, waarin het eerste stukje de stam van een werkwoord op –eren is? Dan zou er dus een werkwoord wieleren moeten bestaan. En dat vind ik even onaannemelijk als het bestaan van een meervoud wieleren.
Maar ditmaal zit ik er toch naast, want dat werkwoord blijkt er wel degelijk te zijn. Het staat in het WNT (sinds 1991, het jaar waarin de letter w aan de beurt was) en het stond al in 1872 in de Van Dale, met de betekenis ‘fietsen’. Een verouderd woord, natuurlijk, maar het aardige van oude woorden is dat ze, eenmaal geboekstaafd, nooit echt sterven: ze vervagen in ons gezamenlijke geheugen, maar ze leven voort in naslagwerken en oude geschriften.
Mag ik nu concluderen dat wielerwereld een samenstelling van het type knipperlicht is, bestaande uit een werkwoordsstam en een zelfstandig naamwoord? Nee, van etymoloog Michiel de Vaan mag dat niet. Hij meldt namelijk dat dit en al die andere wieler-woorden te herleiden zijn tot een zelfstandig naamwoord wieler, dat simpelweg ‘fiets’ betekent. Het is, licht hij toe, “kort voor 1870 bewust gevormd bij het werkwoord wielen ‘wentelen, ronddraaien’, naar voorbeeld van draaier bij draaien.” En dát heeft “wielermanie (1869), wieler-clubs (1887), wielertocht (1892)” en de rest voortgebracht. Het is tevens de grondslag van het werkwoord wieleren.
Wel heb je ooit. Elke keer als we het over de wielerwereld hebben, verwijzen we dus naar een woord dat het zelf niet erg lang heeft volgehouden. Maar in zijn korte bloeitijd heeft het rijkelijk nageslacht verwekt.
Ik hoop binnenkort iets meer over de korte levens van wieler en wieleren te schrijven.
Heel interessant artikel en erg leuk geschreven. Dank.
LikeGeliked door 1 persoon