De afgelopen maand ben ik weer een aantal keren op de radio en zelfs een keer op de regionale tv geweest. Ik doe dat graag: het brengt me in een prettige staat van verhoogde alertheid, ik krijg vragen waarop ik doorgaans een antwoord weet en ik besef dat het de verkoop van mijn boeken bevordert, dus het draagt wat bij aan mijn zzp’ers-inkomen.
Maar die programma’s terughoren of terugzien, daar heb ik juist een hekel aan. Niet eens uit ijdelheid omtrent stem en gestalte: ik weet ongeveer hoe ik oog en klink, en ik heb me daarmee verzoend. Nee, het probleem zit hem in het spontane en ongeredigeerde karakter van de teksten die ik in zulke gesprekken over het publiek uitstort. Met geschreven teksten in een ruwe kladversie zou ik de lezer nooit lastigvallen. Die zijn meestal nog niet veel zaaks, met rare kronkels, slechte woordkeus, onduidelijkheden, tikfouten, noem alle ellende maar op. Gelukkig kan op radio en tv de interviewer namens het publiek om opheldering vragen, dus de ergste wartaal wordt nog wel ontward. Maar zelfs dan blijft het vaak uiterst pover wat we voor een microfoon bij elkaar improviseren. En ik zeg ‘we’, niet ‘ik’, want eerlijk gezegd doen de meeste andere gasten het in mijn oren ook niet heel veel beter.
Maar is het dan niet normaal dat zo’n gesprek wat rommelig verloopt? Heb ik soms ook een hekel aan spontane en ongeredigeerde gesprekken met vrienden? Ja zeker wel, respectievelijk nee, natuurlijk niet. Maar in zo’n informele situatie hoeft er niet na 3, 7 of 12 minuten een item afgerond te zijn. We kunnen, als we het interessant vinden, gewoon net zo lang doorpraten en -vragen tot alles helder is. Bovendien weten we van elkaar wel zo ongeveer wat onze voorkennis is, hetgeen het gesprek soepeler doet verlopen. En we mógen elkaar al, dus als de amusementswaarde even inzakt, nemen we dat voor lief en hoeven niet bang te zijn dat de luisteraar gaat zappen. (Althans, in mijn wereld haalt die dan niet meteen Facebook uit de broekzak.)
Ik stel mezelf, kortom, graag ter beschikking aan radio en tv, maar ik zou zo’n gesprek het allerliefst een paar keer overdoen. Slijpen, schaven en schrappen tot het goed is: zo doet een schrijver dat bij voorkeur.
Nog erger, ik bedoelde niet Renate Dorrestein (!), maar Nelleke Noordervliet…
LikeLike
Het is inderdaad waar, sommigen kunnen het. Daarom sprak ik ook van ‘de meeste andere gasten’. Té gelikt spreken, dat hoor ik maar zelden. Dat komt vooral voor als iemand zijn verhaal voor de zoveelste keer afdraait, vermoed ik.
LikeLike
Zelfs met schrijven kan zoiets voorkomen. Twee keer ‘maar’ achter elkaar. En helaas, niet te herstellen. 🙂
LikeLike
Het kán anders. Heb vaak met enige afgunst gekeken naar de goede volzinnen die auteur Renate Dorrestijn in een interview weet te produceren. Iemand als Adriaan van Dis kan dat ook. Afgunst en soms ook een beetje afkeer, want helemaal volmaakt is ook niet goed. Het prettige van een gesprek is juist dat er wat ruimte voor rommeligheid is. Het helpt (vind ik) om een of twee tellen te wachten voor je antwoordt. Sommigen vullen dat op met ‘euh’. Maar heel veel ‘euh’ is foeilelijk.
Maar ik herken de ervaring.
LikeLike