Staan doven straks met lege handen?

1505_omslag-176De Nederlandse Gebarentaal bloeit als nooit tevoren. Tegelijk neemt het aantal gebruikers af, nu veel kinderen een gehoorimplantaat krijgen. Dat maakt gebarentaal overbodig, volgens veel artsen. Hoogleraar Beppie van den Bogaerde vindt dat een schadelijke misvatting. 

Je zou gemakkelijk kunnen denken dat het erg, erg goed gaat met de Nederlandse Gebarentaal (NGT). Een hele waslijst van ontwikkelingen en signalen wijst in die richting. Die waslijst is op zijn minst zes belangrijke punten lang.
Mobiele telefoons, Skype, YouTube, WhatsApp en Facebook hebben video voor iedereen toegankelijk gemaakt. Voor NGT en andere gebarentalen betekent dat niets minder dan een revolutie. Voorheen kon je alleen gebaren met mensen in je onmiddellijke nabijheid. Nu converseer je in NGT met doven in heel Nederland. Er bestaat bovendien een half-geïmproviseerde wereldgebarentaal, International Sign, die weliswaar minder rijk en stabiel is, maar waarmee de hele Dovenwereld voor je openligt. ‘Deaf pride’ is niet meer alleen een ideaal of een gevoel, maar inmiddels ook een bloeiende mondiale beweging.

Tweede punt: er zijn in Nederland ruim 480 NGT-tolken geregistreerd, en elk jaar studeren er in Utrecht tussen de tien en vijfentwintig af. Dove mensen kunnen die inhuren, en de overheid vergoedt dat: volledig voor leerlingen en studenten tot dertig jaar, en gedeeltelijk (15 procent) voor werknemers. Voor privédoelen, inclusief medische zorg, wordt nog eens dertig uur per jaar vergoed.
Ten derde: in het speciale, zogeheten cluster 2-onderwijs voor dove en slechthorende kinderen beheersen de docenten de gebarentaal steeds beter. Ook biedt het lesprogramma de leerlingen meer kennis over NGT, net zoals het gewone onderwijs dat doet met de Nederlandse taal.

Goudmijn
De media – we zijn inmiddels bij punt vier – besteden geregeld aandacht aan NGT. De publieke omroep zendt elke ochtend journaals met een gebarentolk uit. In binnen- en buitenland is melding gemaakt van de allereerste academische intreerede in NGT, afgelopen oktober. En diverse kranten berichtten de afgelopen maanden over het gebarentaalonderzoek van Richard Bank (zie het kader onderaan) en de promotie van Corrie Tijsseling, die haar proefschrift over dovenonderwijs verdedigde in gebarentaal.
Het wetenschappelijk onderzoek naar NGT gedijt sowieso als nooit tevoren. Alleen al in het hoger onderwijs zijn er drie universiteiten, een hogeschool en een onderzoeksinstituut actief op dat gebied. Er zijn hoogleraren voor NGT en voor onderwijs aan doven. Sinds 2008 bestaat er een Corpus Nederlandse Gebarentaal, een verzameling van vele tientallen uren opgenomen gesprekken in NGT. Zo’n corpus vormt een goudmijn voor wetenschappers die willen onderzoeken hoe een taal in de praktijk gebruikt wordt.
En dan is er, ten slotte, óók nog steeds meer informatie over gebarentaal beschikbaar voor leken en taalkundig geïnteresseerden. In het hele land worden cursussen gegeven. Er is sinds 2013 een fraaie tweetalige website Gebareninzicht.nl. Er zijn een groot online woordenboek met video’s (sinds 2004), een Van Dale basiswoordenboek NGT (2009) en intussen maar liefst vier Nederlandstalige boeken over gebarentaal.

Ontnuchterend feit
Maar tegenover alle signalen dat het crescendo gaat met de Nederlandse Gebarentaal, staat dit ontnuchterende feit: het aantal gebruikers neemt af. Ze is misschien wel langzaam aan het uitsterven.
Dat klinkt dramatisch, maar de verklaring lijkt op het eerste gezicht eerder een reden tot vreugde: de overgrote meerderheid van de 100 tot 140 dove kinderen die jaarlijks in Nederland worden geboren, krijgt rond de eerste verjaardag een gehoorimplantaat. En met dat implantaat (ook cochleair implantaat of CI genoemd) krijgen de meesten van hen de gesproken Nederlandse taal aardig goed onder de knie.
Eind goed, al goed dus? De doven kunnen horen, NGT wordt bedankt en kan nu wel weg? Dat lijkt inderdaad het standpunt van veel artsen, logopedisten en hulpverleners te zijn, beaamt Beppie van den Bogaerde, hoogleraar NGT aan de Universiteit van Amsterdam en lector Dovenstudies aan de Hogeschool Utrecht. Hoewel voorstander van CI’s, verzet ze zich tegen de conclusie dat die de gebarentaal overbodig zouden maken.
“Als een kind tegen zijn eerste verjaardag een implantaat krijgt, heeft het dus een jaar niets gehoord. Die periode is van groot belang. Ook al zegt een baby nog niks, hij ontwikkelt zijn taal, zijn communicatie, zijn emotionele en sociale en cognitieve vaardigheden. Een dove baby – en we weten tegenwoordig al binnen een paar weken dat een baby doof is – mist dat grotendeels. Als je dan als samenleving niet zo snel mogelijk je best doet om, naast Nederlands, óók gebarentaal aan te bieden, zadel je zo’n kindje met een forse achterstand op.”

Vriendengroepen
Alle dove baby’s hebben baat bij gebarentaal, maar voor twee groepen geldt dat extra sterk. De ene bestaat uit baby’s met een vorm van doofheid waarop een implantaat geen invloed heeft, de andere uit die dove kinderen die ook mét een CI te weinig horen om goed Nederlands te kunnen leren. Wie dat zullen zijn, is onvoorspelbaar. Krijgen ze pas in een later stadium NGT aangeboden, dan lopen ze kans geen enkele taal echt goed leren. Ze zijn niet geboren met een taalstoornis, maar op deze manier kunnen ze wel een blijvende taalachterstand oplopen. Onnodig, want met een passend taalaanbod zou dat niet gebeuren.
Gelukkig is bij de meeste dove kinderen het CI wel effectief. “Maar ook zij blijven nog steeds slechthorend”, benadrukt Van den Bogaerde. “Praten met één of twee mensen tegelijk gaat wel, maar meer is lastig, en rumoerige omgevingen ook. Dat merk je vanaf een jaar of zes, zeven, als ze op school meer in groepjes moeten gaan werken. En het wordt nóg lastiger op de middelbare school, wanneer vriendengroepen heel belangrijk worden. Een deel van de kinderen met CI wordt dan opeens als doof benaderd, terwijl dat hun zelfbeeld helemaal niet is. Sommigen storten zich dan alsnog op de dovenwereld. Daar worden ze niet als ‘gehandicapt’ beschouwd en kunnen ze alsnog NGT leren.”

Tweederangs
Waarom krijgen de meeste dove baby’s geen gebarentaal aangeboden? Voor een deel zal het te maken hebben met ons geloof in technische oplossingen. “Het is opmerkelijk hoeveel geld we daarvoor overhebben”, zegt Van den Bogaerde. “Toen het CI in de jaren negentig beschikbaar kwam, besloten de zorgverzekeraars binnen de kortste keren dat ze dat zouden vergoeden – honderdduizend gulden per kind! Op zich prachtig, maar het is veel moeilijker om veel kleinere bedragen los te krijgen voor bijvoorbeeld NGT-cursussen voor ouders.”
Wat ook meespeelt, is dat gebarentalen, ten onrechte, nog steeds niet voor vol worden aangezien. “Veel behandelaars zien gebaren als een tweederangsoptie, voor als Nederlands niet lukt. Maar het is hartstikke belangrijk om zo vroeg mogelijk een eerste taal te leren, en voor dove kinderen is een gebarentaal het geschiktst. Daarna kunnen ze gemakkelijker een tweede taal leren, Nederlands dus, zeker als je daar ook zo jong mogelijk mee begint. We weten intussen toch dat tweetaligheid vooral gunstige gevolgen heeft! Je ziet ook dat dove kinderen van dove ouders beter Nederlands leren dan dove kinderen van horende ouders. Mede door de tweetaligheid in het gezin, ongetwijfeld.”

Gebarende kinderoppassen
Maar hoe organiseer je dat dove kinderen vanaf het prille begin leren gebaren? De meeste ouders zullen die taal nooit perfect onder de knie krijgen. “Dat klopt, al is in Scandinavië gebleken dat ze met voldoende inspanning en ondersteuning echt wel ver kunnen komen”, zegt Van den Bogaerde. “Maar in Nederland zeggen de professionals: ‘De ouders willen niet.’ Inderdaad – als gevolg van de adviezen die ze krijgen van diezelfde professionals. En die verstoppen zich dus vervolgens achter de ouders. Ze zouden het belang van het kind centraal moeten stellen, niet dat van de ouders – dat is uit ethisch oogpunt niet in de haak. Als een kind een bepaalde injectie dringend nodig heeft, maar de ouders zijn tegen injecties, dan zeg je als behandelaar toch ook niet: ‘Ach, dan maar niet’? Dan doe je je best om die ouders te overtuigen!”
Blijft staan dat een kind niet goed zal leren gebaren van ouders die het zelf (nog) niet zo goed kunnen. Wat te doen? “Je kunt een voorschoolse opvang voor dove kinderen en hun broertjes en zusjes organiseren; niet in elk dorp, maar wel in elke stad. Je kunt gebarende kinderoppassen aantrekken. En je kunt als ouder contacten aanknopen in de dovengemeenschap.”
En de kosten, bijvoorbeeld van die voorschoolse opvang? “Ja, dat kost allemaal geld. Maar doven die onnodig in de Wajong belanden (uitkering voor jonge arbeidsongeschikten – red.), kosten de samenleving ook geld. Kinderen die goed NGT leren, leren beter Nederlands en hebben veel meer kans op een goede opleiding en een baan.”

*******
Bovenstaand artikel is, inclusief de twee  kaders hieronder, in mei 2015 verschenen in het maandblad Onze Taal onder de kop ‘De noodzaak van gebarentaal’. In hetzelfde nummer stond een mooi verhaal over de etymologie van NGT-gebaren, geschreven door Harrie Scholtmeijer. 

De lippen doen mee

Je verwacht ze niet als je de Nederlandse Gebarentaal gaat leren: mondbewegingen – en ze zijn nog verrassend lastig ook. Toch zijn ze bij veel gebaren gangbaar. Vaak vormen ze een Nederlands woord, en dan heten ze ‘gesproken componenten’ of ‘mouthings’.
Leenwoorden zijn het niet, vindt onderzoeker Richard Bank, die er eind januari op promoveerde: “Het gaat eerder om twee talen die tegelijk gebruikt worden”, zei hij in NRC Handelsblad. Ook is het niet zo dat NGT-gebruikers hun héle verhaal in twee talen doen. Wie alleen op de Nederlandse woorden zou letten, krijgt onvoldoende informatie. Ook wie niet op de gesproken componenten let, mist af en toe iets: sommige gebaren, zoals die voor ‘groep’ en ‘klas’, zijn identiek op de mondbewegingen na.
Hoe kan het dat doven gesproken woorden vormen, zelfs als ze die niet horen? Tot enkele tientallen jaren geleden kregen dove Nederlanders in het onderwijs de gesproken taal aangeleerd, inclusief liplezen; de gebarentaal leerden ze, min of meer clandestien, van elkaar. Als je twee talen kent die gebruikmaken van verschillende lichaamsdelen, waarom zou je dan die rijkdom niet benutten?

Leven met ondertitels

Stel, je bent volwassen en je wordt doof. Een implantaat blijkt niet te helpen. Gebarentaal ken je (nog) niet. Nederlands wel, maar dat versta je niet meer. Dat wordt behelpen, want alle alternatieven hebben nadelen: schrijven gaat langzaam, liplezen is hondsmoeilijk en je horende omgeving beheerst geen gebarentaal.
Voor deze groep van – in Nederland – rond de negenduizend zogeheten plotsdoven en laatdoven gloort nu hoop: een hightech-bril genaamd SpraakZien. Een microfoon in de bril stuurt het geluidssignaal naar een computertje in de broekzak, waar het wordt omgezet in tekst die op de binnenkant van het brilleglas wordt geprojecteerd. Met een vertraging van een paar tienden van een seconde kan de gebruiker dus lezen wat er gezegd is. De betrouwbaarheid is redelijk, en wordt geleidelijk beter.
Op dit moment bestaat SpraakZien alleen nog als prototype, maar de ontwikkelaars, onder wie de Leidse taalonderzoeker Niels Schiller en de natuurkundige Michiel van Overbeek, hopen dat hij binnen afzienbare tijd op de markt verschijnt.

Het NPO-programma ‘De kennis van nu’ heeft een reportage gemaakt over de bril. Kijk zelf via http://bit.ly/SpraakZienbril.

Dit bericht werd geplaatst in Nederlandse Gebarentaal en getagged met , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s