Ik schrijf gewoon twee korte blogjes, in plaats van één lang. Dat Pascal daar niet op gekomen is!
Een van mijn medecursisten hoorde ik van de week zeggen dat “zo’n gebarentaal toch minder mogelijkheden heeft dan een gesproken taal”. Ik denk dan meteen dat dat niet klopt, om twee redenen.
Eén reden is dat ons gezicht, onze armen en ons bovenlichaam minstens zo veel verschillende dingen kunnen doen als onze tong, ons strottehoofd en onze lippen. Dus als onze spraakorganen een systeem kunnen vormen dat Cicero, Hitler en Obama in staat heeft gesteld redevoeringen te houden, waarom zouden onze gebaarorganen dat dan niet kunnen? Eigenlijk bieden 26 lettertekens heel wat minder mogelijkheden, zou je denken, en zelfs daar weten een Ovidius, een Shakespeare en een Kluun zich toch heel aardig mee te behelpen.
De andere reden waarom ik betwijfel of mijn medecursist gelijk heeft, is eigenlijk een slechte. In de taalkunde heerst in sterke mate de ideologie dat alle talen gelijkwaardig zijn. Daar is zowel filosofisch als empirisch veel voor te zeggen, en zelf neig ik er ook toe om het ermee eens te zijn (mede door sociale druk natuurlijk). Maar het gevaar is dat zo’n uitgangspunt het zicht ontneemt op de zwarte zwanen en de witte raven: de afwijkingen, de uitzonderingen.
Hoe dan ook, talen zíjn in het algemeen inderdaad veel subtieler en rijker dan buitenstaanders denken. Het Chinees heeft bijvoorbeeld geen verleden of toekomende tijd, waardoor het vanuit ons perspectief lijkt alsof die taal op het gebied van tijd armoedig is. Maar vaak doet tijd er ook niet toe, en als het er wel toe doet, kun je een bepaling als ‘gisteren’, ‘vroeger’, ‘te zijner tijd’ of ‘nu meteen’ toevoegen. Dat doet het Chinees dan ook, waarschijnlijk vaker dan het Nederlands. En het NGT doet dat ook. Van hun kant zullen NGT-gebruikers het Nederlands misschien armoedig vinden omdat we in die taal niet twee hoofdpersonen van een verhaal in de ruimte kunnen ‘neerzetten’. We moeten dus veel vaker expliciet zeggen over wie we het hebben. En dat doen we dus ook, zonder dat wij dat als lastig, raar of armoedig ervaren.
Had mijn medecursist dus ongelijk? Ik dacht op dat moment, en ik vermoed nog steeds sterk, van wel. Maar vervolgens kwam ik een artikel uit de Volkskrant tegen van bijna tien jaar geleden dat me toch te denken gaf. Taalkundige Ingeborg van Gijn vertelde daarin dat NGT niet erg geschikt is om ingewikkelde zinnen te formuleren, zoals ‘Ik wil dat zij zegt dat Jan doet alsof Piet een cadeau aan mij geeft’. Het gebruik van ondergeschikte bijzinnen is maar zeer beperkt mogelijk, concludeerde Van Gijn in haar proefschrift.
Nu zijn er ook gesproken talen waar dat voor lijkt te gelden. Volgens sommigen is er zelfs een taal waarin dat helemaal niet kan, het Pirahã. Maar als ik deze informatie aan mijn medecursist vertel, zal ze het denk ik toch als bewijs van haar gelijk opvatten. En wat zeg ik dan?
Eigenlijk was het vorige zinnetje bedoeld als radeloze uitsmijter van deze blogpost, maar ik stuit nu prompt op een korte uiteenzetting over dit onderwerp (op een sowieso erg leuk weblog) door de taalkundige en moedertaalgebaarder Joni Oyserman. Lees het zelf even. Het is overigens niet heel gemakkelijk, dus een beetje radeloos ben ik nog steeds. Maar ik begrijp in ieder geval dat zij weet hoe je in NGT wel degelijk zulke complexe uitingen kunt formuleren.
Oef.