Waarom heb ik Wat je zegt, gaat vanzelf zo gulzig verslonden?
Niet omdat ik er zo vreselijk veel nieuws in heb gelezen. Natuurlijk bevatten de columns van Liesbeth Koenen hier en daar informatie die me verraste. Van het ‘medisch jij’ had ik nog nooit gehoord. Het Jaderlands kende ik niet. Dat sjiek (voor ‘tabakspruim’) de juiste Nederlandse spelling is van wat in het Frans chique heet – nieuw voor me. En uiteraard hoorde ik ook Liesbeths persoonlijke anekdotes en lotgevallen voor het eerst, want al heb ik haar een paar keer met genoegen gesproken, haar goed kennen doe ik niet.
Maar al was veel van de inhoud vertrouwd, toch bleef ik lezen. En genieten. Het is haar stijl die het ’m doet. Herejee, wat zou ik dat ook graag kunnen, zo schrijven. (Wat je schrijft, gaat namelijk helemaal niet vanzelf.) Beknopte stukjes, in korte zinnen, en dan toch allerlei taalkundige zaken uitleggen. Pakkend, helder en met humor. Clichés beschrijft ze als ‘de uitgeholde traptreden van de taal’, klagen over taal als ‘een ouderdomskwaal’. Om maar twee voorbeelden te noemen.
De stukjes vulden aanvankelijk elk precies één kolom in de Telegraaf. Het publiek was dus ‘hardwerkend Nederland’, en dat gunt zich weinig tijd om te lezen. Op een bijzondere belangstelling voor taal, laat staan taalkunde, kun je niet zomaar rekenen. Die lezers moet je keer op keer veroveren en erbij houden. En dat kan deze schrijfster als de beste.
Na 67 stukjes zat ik, eerlijk is eerlijk, wel een beetje aan mijn taks. Niet vanwege de toon, want het boek maakt zijn ondertitel, ‘67 opgewekte taalverhalen’, volledig waar. Ook niet vanwege de inhoud, want die is uiterst gevarieerd: van taalverandering tot drogredeneringen, van lidwoorden tot groepstaal, van overbodige spaties tot negatief polaire uitdrukkingen. Gebarentaal, niet te vergeten, want dat is een van Liesbeths oude liefdes. En natuurlijk ook het vanzelfsprekende gemak waarmee we taal gebruiken en snappen, zoals de titel al zegt.
Maar na 137 bladzijdes van opgewekte bondigheid snakte ik naar eindelijk weer eens een lange, ingewikkelde, meanderende volzin, een volzin zo vol met met haakjes, gedachtestreepjes, puntkomma’s en de ene bijzin na de andere – betrekkelijke, toegevende, oorzakelijke, maakt niet uit – dat ik hem alleen met zorgvuldig lezen en misschien zelfs herlezen tot me door kon laten dringen. (Van zulke zinnen zou ik overigens na 137 bladzijdes nog veel heviger gaan snakken naar beknoptheid.)
Het was dus waarschijnlijk verstandig geweest als ik halverwege even pauze had genomen van Wat je zegt, gaat vanzelf. Maar ja, da’s makkelijk gezegd. Dit boek opzijleggen? Ik geef het je te doen.