De talen in mijn leven zijn personages, met uiteenlopende rollen en karakters. Of in ieder geval ervaar ik dat zo. Dat ligt ongetwijfeld niet zozeer aan die talen zelf, maar heeft veel meer te maken met mijn persoonlijke ervaringen met elk van hen.
Engels is een grappige en slimme collega, al heeft hij het wel wat erg getroffen met zichzelf. Duits daarentegen is mijn mattie, en Spaans een aardige, gewaardeerde buur. Nederlands is mijn geliefde, Limburgs mijn moeder. Frans en ik zien elkaar amper staan, hoewel we elkaar best kennen. Alle anderen zijn buurtgenoten of volslagen vreemden. Ik knik als ik ze tegenkom, maar ik spreek ze eigenlijk nooit.
Is dit enigszins herkenbaar? Daar ben ik eigenlijk wel nieuwsgierig naar. Zou je hieronder willen proberen te beschrijven hoe jij jouw talen ervaart? Zijn het voor jou ook personages, maar dan andere? Of misschien ervaar je talen wel als stukken gereedschap (zagen, hamers, weet ik veel), of associeer je ze met zekere kleuren. Trouwens, als je geen idee hebt waar ik over loop te bazelen, vind ik dat óók interessant.
Brand los!
(Reacties staan, behalve hieronder, ook in de volgende blogposts. En sommige staan op twee plaatsen. Daar bedoel ik niks mee; het is gewoon mijn gebruikelijke chaos.)
Nederlands ben ikzelf, en Engels is mijn collega. Ik spreek hem alleen tussen negen en vijf. Met Frans heb ik een aantal jaren opgetrokken in mijn studietijd. Ik ben hem daarna uit het oog verloren, maar tijdens vakanties loop ik hem soms nog tegen het lijf en dan is het fijn om herinneringen op te halen. Esperanto is een vriend van me. Mijn vrouw snapt niets van hem en vindt het maar een rare snuiter. Als ik hem tegenkom dan kunnen we eindeloos bomen over het veroveren van de wereld, tegen beter weten in, maar dat mag de pret niet drukken. Verder heb ik een heleboel vage kennissen, van wie ik het erg leuk vind om ze af en toe tegen te komen. We zouden elkaar beter moeten leren kennen, zeg ik dan, Maar ja, daar komt dan weer zo weinig van in de praktijk.
LikeGeliked door 1 persoon
Spaans is een schoondochter, jong en avontuurlijk, waar ik plaatsvervangend een beetje verliefd op ben. Nederlandse Gebarentaal is Yoda: logica, jij moet zien. Engels is een bibliothecaresse die ooit een heel nieuw deel van de bibliotheek opende omdat lezen in het Engels zo’n andere ervaring geeft dan in het Nederlands. En dat is dan weer mijn levenspartner, vertrouwd en vanzelfsprekend maar nog steeds in staat me te verrassen.
LikeLike
Nederlands is ook mijn geliefde, en mijn informele spreektaalversie ervan meteen ook mijn beste vriend. De dialecten uit mijn buurt zijn familie die ik af en toe eens zie. Duits is mijn maatje, en mijn hulpje om mijn geliefde nog beter te begrijpen en te doorgronden. Engels is mijn naaste collega: we kunnen met elkaar opschieten, maar echte vrienden zijn we niet. Frans is een vroegere klasgenoot die ik af en toe nog eens tegenkom. Vrienden zijn we nooit geweest, maar we konden wel samen aan dezelfde bank zitten. Als de leraar het zo opdroeg dan. Latijn is een grootvader die me prachtige verhalen vertelde en heeft laten zien hoe het vroeger was en kon, waardoor ik nu verre neven en nichten en kennissen ook wat sneller begrijp. Deens en Fries zijn zulke verre neven: met wat moeite begrijp ik ze, en ik zie hier en daar ook wel verwantschap, maar ermee praten doe ik nooit. Kroatisch ten slotte is een kennis in een vakantieland, waarvan ik me al jaren voorneem om toch eens te proberen ermee te praten.
LikeLike
Ik heb denk ik wel “een idee waar je over loopt te bazelen”, alleen ik beleef het niet zo en al helemaal niet zoals je eerste reageerders het verwoorden. Nederlands en Engels gaan bij mij vaak vrijwel gelijk op en ik mix ze ook nogal eens. Verder ben ik soms verbaasd dat ik opeens iets zeg (hoogstens een woord of een paar woorden, hoor) van een taal waar ik ooit in het verre verleden wel iets van opgestoken heb, zoals Ivrit of Chichewa (?), een taal die in het oosten van Zambia wordt gesproken.
LikeGeliked door 1 persoon
“Tijdens onze gesprekken sprong de poppenspeler doodkalm van de ene taal op de andere over. Hij savoureerde woorden en vergeleek talen met smaken. Engels was vette wrongel, Frans peperwortel, en Italiaans rauwe biefstuk. Latijn noemde hij warm zout brood, Russisch zoete biet met munt. Hebreeuws, zijn jongste verovering, smaakte naar truffel. Arabisch wilde hij leren omdat het hem deed denken aan de dikke, hallucinogene rook uit een waterpijp. […] Grieks smaakte volgens hem naar zwaardvis.”
(Johan De Boose, De poppenspeler en de duivelin. Reis naar de schimmen van Kroatië. Meulenhoff/Manteau 2009, p. 10)
LikeGeliked door 1 persoon