Dode dichter over dorst en domoren

DerijkedrinkerIn de enige bundel van de jonggestorven dichter Bastiaan van Heyningen (het cliché is op zijn plaats: de man is op zijn 24e na veel bloedspuwens overleden, in 1889) stuitte ik op dit gedichtje, getiteld De rijke drinker:

„Cassus zit bij volle stoopen,
Heel den lieven dag ;
Waar die dorst van stammen mag ?”
Wel, hij lijdt aan  l e d i g l o o p e n.

Er zijn niet al te veel dichters uit die tijd die de lezer (met opzet) laten grinniken. Maar wie is Cassus? En wat zijn stoopen – flessen misschien? Veel te negentiende-eeuws, die tekst. Om uit deze boedel de woordspeling te redden die Van Heyningen naar de pen deed grijpen, moest er een nieuw versje geschreven worden, leek me. Vandaar deze poging:

‘O jij zatlap en leegloper, jij!
Heel de dag niets dan zuipen en lullen!’ –
‘Ja: het woord was Gods gave aan mij.
En degene die leegloopt, juist hij,
moet zich voortdurend bij blijven vullen.’

Ik had overigens van die hele Van Heyningen (of Van Heijningen, volgens anderen) nog nooit gehoord voordat ik op hem stuitte in de Dikke Komrij. Hij is met drie gedichten vertegenwoordigd, twee sonnetten en een langer, verhalend exemplaar, en ik vind die eigenlijk alle drie, elk op zijn eigen manier, het lezen alleszins waard. Hij heeft overigens wel mazzel gehad met de loting: zijn gedichten volgen op Herman Gorters tenenkrommende ‘De arbeidersklasse danst een grote reidans aan de oceaan der wereld, zoals kinderen die men (…) ziet huppelen op muziek’. Dan spring je er al snel gunstig uit.

In Richtsnoer staan fraaie regels als ‘Vraag domoors raad, en slik de taal der zotten / voor wijsheid’ – ik moest meteen denken aan adviesbureaus die zich voor elk wetenschappelijk onderzoek laten inhuren, uitmondend in een rapport met conclusies en aanbevelingen op maat. Of deze: ‘Draag, kraken ook uw ribben, zonder morren / ’t zwaar gebaleinde keurslijf der traditie’. Heel citeerbaar in de zwartepietendiscussie, waarbij het goed is te weten dat het dichterlijk advies ironisch bedoeld is.

In Voorspelling, dat me minder aanspreekt, is ”k  Zal roerloos rusten onder zand en zoden’ wel een zangerige regel, al verrast het beeld bepaald niet.

Het mooiste van de drie vind ik Van de dood, een van de weinige zonder eindrijm, maar met een strak metrum van vier trocheeën per regel (POM pom POM pom POM pom POM pom; in drie regels ontbreekt de laatste pom). Het bevat niet zozeer bijzondere regels, maar heeft vooral een levendige, bijna kleinkunstige toon en een geestige slotregel. Om een indruk te geven één strofe: ‘Op zijn fattrig zijden dasje / Blonk een fattrig gouden speldje; / Op zijn fraaigepoetste schoenen / Kon geen stofje blijven liggen.’

De drie gedichten staan in hun geheel in deze pdf, op blz. 8, 10 en 81 respectievelijk. De rijke drinker staat op blz. 79.

****

Ik schrijf op dit blog meestal over taal, maar nu bij uitzondering een keer over letteren. Als je daarvan gevrijwaard wilt blijven, kun je beter Vakantie in eigen taal lezen. Gegarandeerd zonder letterkunde!

Dit bericht werd geplaatst in boeken e.d. en getagged met . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s