Nog persoonlijkere voornaamwoorden

Leeft een plant? Is een fles een individu? Kan frustratie praten? Vreemde vragen, toegegeven, maar ik wil ergens heen, en wel naar de trappen van bezieling, beter bekend als de animacy hierarchy. Die term slaat op de rangorde die onze geest aanbrengt in alle verschijnselen die ons pad kruisen: beginnend bij mensen, die we zonder aarzelen op nummer één zetten, via gewervelde dieren, ongewervelde dieren, planten en concrete voorwerpen tot aan contourloze dingen als melk en zand, en daar nog weer onder zitten de ontastbaarheden als informatie, jaloezie en gedegenheid.

Taalkundigen zijn dol die rangorde, want veel talen zijn ermee doordrenkt. In sommige Slavische talen bijvoorbeeld krijgen mannelijke woorden die naar levende wezens verwijzen andere uitgangen voor de vierde naamval dan woorden voor voorwerpen. Het Spaans markeert levende lijdende voorwerpen vaak anders dan levenloze. En heel veel talen – misschien wel alle, maar het is altijd link om dat stellig te beweren – maken verschil tussen ‘iemand’ en ‘iets’, tussen ‘wie’ en wat’.

Dat laatste doen we in het Nederlands natuurlijk ook. En misschien zou je het ‘officiële’, nogal kunstmatige, verschil tussen ‘omdat’ en ‘doordat’ ook kunnen meetellen, want ‘omdat’ verwijst naar de redenen van onze ziel en ‘doordat’ naar oorzaken, naar het blinde, zielloze lot.

Maar ook in de levende spreektaal passen we onbewust de trappen van bezieling geregeld toe. In een zin als ‘ik heb hen gezien’ kan ‘hen’ (of ‘hun’, want dat zeggen we vaker) uitsluitend op mensen slaan. Wie dat ook zegt als ie het over zijn katten heeft, houdt wel erg veel van ze. Kamerplanten kunnen héél misschien nog net – ‘Ik heb hun zojuist water gegeven’? – maar ik zou ervan opkijken. En wie naar dakpannen, computerbestanden of verkiezingsuitslagen verwijst met ‘hen’ of ‘hun’, vergist zich gewoon.

Ook in het Nederlands is het dus van grammaticaal belang hoe veel ziel we ergens aan toeschrijven. Sterker nog, het is van steeds groter grammaticaal belang. En wel op twee manieren.

Ten eerste: ‘hun hebben’. ‘Hun’ als onderwerp mag dan het grootste taboe van het hedendaagse Nederlands zijn, het blijkt zich aan een interessante regel te houden. ‘Hun’ heeft namelijk ook in zijn rol van onderwerp altijd betrekking op levende wezens, meestal personen. ‘Ze’ en ‘zij’, de officiële vertolkers van deze rol, zijn dan wel persoonlijke voornaamwoorden, maar je zou kunnen zeggen dat ‘hun’ en ‘hen’ veel persoonlijkere voornaamwoorden zijn.

Ten tweede: in het enkelvoud is iets soortgelijks aan de hand, maar dan nog subtieler, want daar onderscheiden we in de spreektaal zelfs drie trappen van bezieling. Op de hoogste tree staan mensen en bevriende dieren. Daar verwijzen we naar met ‘zij’ of ‘hij’. Net daaronder plaatsen we planten en concrete voorwerpen; die zijn ‘hij’. En als volslagen zielloos beschouwen we zaken zonder vaste vorm (melk, zand) of zonder tastbare aanwezigheid (informatie, jaloezie, gedegenheid). Daar verwijzen we naar met ‘het’. Ook in de derde persoon enkelvoud zijn de voornaamwoorden dus meer of minder persoonlijk: ‘het’ het minst, ‘hij’ wat meer en ‘zij’ zeer.

Ik herhaal nog maar eens dat ik het hier over de spreektaal heb, en dan vooral over die van Nederland; de schrijftaal volgt zeer schoorvoetend. Ik heb daar eerder over geschreven, onder andere in hoofdstuk 41 van Taaltoerisme en op dit blog.

Wat ‘wij’ zegt, is ‘hun’
Ik heb tot nu toe gehad over voornaamwoorden in de derde persoon, maar ik denk dat er een verband is te leggen met de persoonlijke voornaamwoorden van de eerste en tweede persoon.

In de trappen van bezieling staat de eerste persoon natuurlijk op eenzame hoogte, want als ik ergens zeker van weet dat het een ziel heeft – of eigenlijk noem ik het liever een brein met zelfbewustzijn – dan ben ikzelf het wel. De tweede persoon komt daar direct na: als we het woord tot een ander richten, hebben we onszelf ervan overtuigd, terecht of ten onrechte, dat ook daar een ziel in huist.

Hoe is dan dat verband tussen enerzijds de derde persoon en anderzijds de eerste en tweede? Het enkelvoudige ‘zij’ gebruik je in het spreektaalsysteem alleen voor wezens (mits vrouwelijk) die in staat zijn ‘ik’ te zeggen, of toch op zijn minst naar ons idee ‘ik’ te bedóélen, in blaf of gedrag. Het meervoudige ‘hun’ of ‘hen’ reserveren we voor wezens die ‘wij’ kunnen zeggen of bedoelen. Om voor ‘hij’ in aanmerking te komen, ligt de lat minder hoog: het is al genoeg als we er ‘jij’ tegen kunnen zeggen. Die categorie omvat dus óók voorwerpen, want die worden – laten we eerlijk zijn – geregeld vermanend of liefkozend toegesproken, in gedachten of hardop. Maar voordat we melk, zand, informatie of jaloezie op diezelfde manier bejegenen, moeten ze eerst een duidelijke vorm hebben aangenomen: een glas melk, een hoop zand, een tijdschrift vol informatie, een groenogig monster als personificatie van de jaloezie. Dan kunnen weer pas ‘jij’ tegen zeggen, en er vervolgens met ‘hij’ naar verwijzen; anders niet.

Kortom, al wat ‘ik’ zegt, is ‘zij’ of ‘hij’, al naar gelang het geslacht; wat ‘wij’ zegt, kan ‘hun’ zijn; en datgene waartegen we ‘jij’ zeggen, maar wat zelf geen ‘ik’ zegt, is een ‘hij’. Wat zich niet laat toespreken, is ‘het’.

****

Dit stukje is ontstaan naar aanleiding van het boeiende symposium ‘Goede redenen voor foute taal’, in Leiden op 24 februari. Er is ook een verslag beschikbaar, inclusief verwijzingen naar andere blogs.

Dit bericht werd geplaatst in Nederlandse taal, taal algemeen en getagged met , , . Maak dit favoriet permalink.

4 reacties op Nog persoonlijkere voornaamwoorden

  1. Er zit een zekere logica in, maar erg verwarrend als je vanuit een taal komt die de persoonlijke voornaamwoorden strikt grammaticaal consequent gebruikt zoals het Duits. Andersom stel ik vast dat mijn cursisten en studenten ontzettend veel moeite hebben om een verband tussen lidwoord en persoonlijk voornaamwoord te zien. Ik vraag me af hoe het komt dat het gebruik van het persoonlijk voornaamwoord in het Nederlands zich zo sterk ‘een andere kant op’ ontwikkelt dan in het sterk verwante Duits. Of hoort dat bij het normale uit-elkaar-ontwikkelen van talen?

    Like

    • Gaston zegt:

      Dat komt doordat we in het Nederlands nauwelijks signalen krijgen omtrent het woordgeslacht, met name van de-woorden. In het Duits heb je al die uitgangen die ons daar voortdurend aan herinneren: ‘ein kleiner silberner Löffel’, ‘eine kleine silberne Gabel’, enzovoort. Zowel de verklaring als het voorbeeld komt van Jenny (van origine Duitstalig, zoals je waarschijnlijk weet).

      Like

  2. elsware zegt:

    het meisje? het jongetje? die hebben toch ook een ziel!

    Like

Plaats een reactie